Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene, Jules Verne [best romance ebooks txt] 📗
- Author: Jules Verne
Book online «Het Geheimzinnige Eiland<br />De Verlatene, Jules Verne [best romance ebooks txt] 📗». Author Jules Verne
“Met het toenemend verbruik van steenkolen,” antwoordde Gideon Spilett, “kan men voorzien dat die honderd duizend arbeiders weldra twee honderd duizend zullen zijn en de opbrengst tweemaal grooter zal worden.”
“Zeker; maar na de kolenlagen van Europa, waarin nieuwe werktuigen weldra nog dieper zullen dringen, zullen de steenkool-aderen [7]van Amerika en Australië nog langen tijd voorraad verschaffen aan de behoefte der nijverheid.”
“Hoe lang?” vroeg de reporter.
“Minstens twee honderd vijftig of drie honderd jaar.”
“Dat is voor ons voldoende,” antwoordde Pencroff, “maar verontrustend voor onze achter-kleinkinderen!”
“Men zal dan iets anders vinden,” zeide Harbert.
“Men moet het hopen,” antwoordde Gideon Spilett, “want zonder steenkolen geen machines, zonder machines geen spoorwegen, geen stoombooten, geen fabrieken, niets van dat alles, dat door den vooruitgang van den tegenwoordigen tijd vereischt wordt!”
“Maar wat zal men dan gebruiken?” vroeg Pencroff. “Kunt gij het u voorstellen, mijnheer Cyrus?”
“Ten naasten bij, mijn vriend.”
“Wat zal men dan in plaats van steenkolen branden?”
“Water,” antwoordde Cyrus Smith.
“Water!” riep Pencroff uit. “Water om stoombooten en locomotieven te stoken. Water om water te verwarmen!”
“Ja, maar water dat in zijn bestanddeelen ontbonden is,” antwoordde Cyrus Smith, “en waarschijnlijk ontbonden door electriciteit, die dan een groote en leidbare kracht zal zijn geworden, want alle groote ontdekkingen schijnen door een onverklaarbare wet, op het geschikte oogenblik te komen en volmaakt te worden. Ja, vrienden, ik geloof dat het water eenmaal tot brandstof zal dienen, dat waterstof en zuurstof, waaruit het bestaat, alleen of verbonden, een onuitputtelijke bron van warmte en licht zullen verschaffen, van grooter kracht dan steenkolen. Niets is dus te vreezen. Zoolang deze aarde bewoond zal zijn, zal zij in de behoefte van hare bewoners voorzien en het zal hun nooit aan licht noch warmte ontbreken, evenmin als het hun zal ontbreken aan voortbrengselen van het planten-, dieren- of delfstoffenrijk. Ik geloof dus dat, wanneer de kolenlagen uitgeput zullen zijn, men water zal stoken en er zich mede verwarmen. Het water is de steenkool der toekomst!”
“Dat zou ik wel eens willen beleven,” zeide de zeeman.
“Gij zijt te vroeg opgestaan, Pencroff,” antwoordde Nab, die slechts door een dergelijk gezegde aan het gesprek deel nam.
Het waren echter niet de woorden van Nab, die het gesprek afbraken, maar het blaffen van Top, die weder op dezelfde zonderlinge wijze jankte, waarop reeds meermalen de aandacht van den ingenieur gevallen was. Top draaide ter zelfder tijd om de opening van den put heen.
“Waarom blaft Top toch zoo?” vroeg Pencroff.
“En waarom bromt Jup zoo?” voegde Harbert er bij.
De aap had zich inderdaad bij den hond gevoegd en legde zeer [8]duidelijk zijn onrust aan den dag en, wat vooral merkwaardig was, de beide dieren schenen eer ongerust dan nijdig.
“Het is zeer duidelijk,” merkte Gideon Spilett op, “dat deze put onmiddellijk in verband staat met de zee en dat het een of andere zeemonster van tijd tot tijd aan den bodem van den put verschijnt.”
“Zeer duidelijk,” antwoordde de zeeman, “er is geen andere uitlegging aan te geven....”
“Stil, Top,” voegde Pencroff er bij, “en Jup naar je kamer!”
De aap en de hond zwegen. Jup ging slapen, maar Top bleef in de kamer en liet den geheelen avond zijn dof gebrom hooren.
Er werd niet meer over het voorval gesproken, maar blijkbaar was de ingenieur er geheel mede vervuld.
Het bleef de maand Juli regenachtig en koud. De temperatuur daalde niet zoo sterk als den vorigen winter en het laagste was acht graden Fahrenheit, maar was het dien winter al minder koud, de stormen en windvlagen waren heviger.
Gedurende die stormen was het moeielijk zich op de wegen van het eiland te wagen, zelfs gevaarlijk, want er vielen onophoudelijk boomen. De kolonisten lieten echter nooit een week voorbijgaan zonder de kraal te bezoeken. Gelukkig werd deze door den berg Franklin beschut en leed zij weinig van de stormen. Het pluimgedierte op de bergvlakte was echter minder veilig, daar het blootgesteld was aan den oostenwind; het dak van de duiventil werd afgerukt door een windvlaag en een muur neergeslagen. Alles moest hersteld worden, maar steviger, want men zag wel in, dat Lincoln in een van de meest woeste streken der Stille Zee gelegen was.
In de eerste week van Augustus bedaarde de storm en de dampkring herkreeg die kalmte, welke zij voor altijd scheen verloren te hebben. De temperatuur werd echter tegelijkertijd lager, het werd vinnig koud en de thermometer wees acht graden onder nul.
Op den 3den Augustus ondernam men een tocht, waarvan reeds lang sprake was geweest, naar het zuidoosten van het eiland. Een groot aantal watervogels, die daar hun winterverblijf hielden, lokten de jagers tot de jacht uit, en men besloot daar een geheelen dag aan te geven.
Niet alleen Gideon Spilett en Harbert, maar ook Pencroff en Nab namen aan den tocht deel. Cyrus Smith was alleen thuis gebleven, onder voorwendsel van werk en voegde zich niet bij hen; hij bleef in het Rotshuis achter.
Zoodra de jagers met Top en Jup over de brug van de Mercy waren, trok de ingenieur haar op en keerde terug, met het voornemen om een plan ten uitvoer te brengen, waarvoor hij alleen wilde zijn.
Dit plan was om nauwkeurig dien onderaardschen put te onderzoeken, waarvan de opening in het Rotshuis uitkwam, en die met [9]de zee in verband stond, omdat hij vroeger diende tot uitweg van het water uit het meer.
De tijd snelde voorbij. Blz. 6.
Waarom draaide Top zoo dikwijls om deze opening? Waarom [10]liet hij zulk een zonderling gekef hooren, wanneer zekere onrust hem naar dien put dreef? Waarom voegde Jup zich bij Top? Had deze put andere vertakkingen dan de loodrechte gemeenschap met de zee? Ziedaar hetgeen Cyrus Smith vooreerst slechts wilde weten. Hij had dus besloten, om gedurende de afwezigheid van zijn lotgenooten, een poging aan te wenden om de put te onderzoeken en de gelegenheid bood zich er toe aan.
Het was gemakkelijk er in af te dalen door de touwladder te gebruiken, die geen dienst meer deed en lang genoeg was. Dit deed de ingenieur. Hij sleepte de ladder naar de opening, waarvan de middellijn zes voet bedroeg, liet haar afzakken na ze vooraf van boven stevig vastgemaakt te hebben. Hij daalde de eerste treden van de ladder af nadat hij een lantaarn aangestoken had en tot wapens een revolver en een kort mes bij zich had gestoken.
De muur was overal vlak; maar van afstand tot afstand staken eenige rotsblokken uit en door middel van deze blokken kon het een vlug en behendig man inderdaad gelukt zijn tot aan de opening van den put te klimmen.
Dit merkte de ingenieur op; hij bekeek met zijn lantaarn elke rotspunt, maar zag geen enkel spoor, geen indruk, waaruit men zou kunnen opmaken dat ze in vroeger of later tijd tot trap hadden gediend.
Cyrus Smith daalde dieper af en liet zijn lantaarn overal rondgaan.
Hij zag niets dat hem verdacht voorkwam.
Toen de ingenieur op de laatste sport stond raakte hij de oppervlakte van het water, dat toen volkomen kalm was; noch op den bodem noch in een ander gedeelte van den put bevond zich een pad. De muur, waartegen Cyrus Smith met het heft van zijn mes sloeg klonk dof. De vraag waar dit kanaal uitkwam, aan welke zijde van de kust en hoe diep onder het vlak der zee, kon niet beantwoord worden.
Cyrus Smith had zijn onderzoek volbracht, klom naar boven, trok de ladder op, bedekte de opening van den put en keerde, in gedachten verzonken, naar de groote zaal van het Rotshuis terug, bij zich zelven mompelende:
“Ik heb niets gezien, en toch is er iets!” [11]
Het schip wordt getuigd.—Een aanval van chilische honden.—Jup gewond.—Het schip wordt voltooid.—Overwinning van Pencroff.—De Bonadventure.—Eerste tocht ten zuiden van het eiland.—Een onverwacht stuk.
Dienzelfden avond kwamen de jagers terug met een groote vangst, en letterlijk met wild beladen, zij droegen zooveel als vier man konden dragen. Top had een krans van eenden om zijn hals en Jup zijn gordel vol snippen.
“Zie eens mijnheer,” riep Nab uit, “nu kunnen wij onzen tijd besteden! Konserf en pâté! Wat zullen wij een heerlijken voorraad krijgen! Maar iemand moet mij helpen. Ik reken op u, Pencroff.”
“Neen, Nab,” antwoordde de zeeman. “Ik moet bij mijn schip zijn, en gij zult het zonder mij moeten doen.”
“En gij, mijnheer Harbert?”
“Ik, Nab? Ik moet morgen naar de kraal,” antwoordde de knaap.
“Zult gij mij dan helpen, mijnheer Spilett?”
“Om je te dienen, Nab,” antwoordde de reporter, “maar ik waarschuw je, wanneer gij mij met uwe recepten bekend maakt, dat ik ze uitgeef.”
“Zooals gij wilt, mijnheer Spilett,” antwoordde Nab, “zooals gij wilt!”
En zoo werd Gideon Spilett, als helper van Nab, den volgenden morgen, in diens werkplaats gebracht. De ingenieur had hem echter eerst den uitslag medegedeeld van zijn ontdekkingstocht, dien hij den vorigen dag gemaakt had, en de reporter deelde in dit opzicht de meening van Cyrus Smith, dat er, hoewel hij niets gevonden had, toch een geheim te ontdekken bleef.
De koude hield nog een week aan en de kolonisten verlieten het Rotshuis slechts om voor hun gevogelte te zorgen. Een heerlijke geur steeg uit de keuken op door de spijzen die Nab en de reporter bereidden; maar niet al het wild dat den vorigen dag gevangen was werd tot pâté gemaakt, en daar het gedurende die koude zich goed hield, werden de wilde eenden en andere op de oude manier toebereid, en volgens de kolonisten waren het de fijnste watervogels ter wereld.
Die week werkte Pencroff, bijgestaan door Nab, die handig de zeilen naaide, met zulk een ijver dat deze geheel gereed kwamen. Eenigen tijd later was het schip getuigd en zeevaardig. Pencroff heesch zelf de vlag van blauw, rood en wit, waarvan de kleuren verschaft waren door verfplanten, die zeer overvloedig op het eiland groeiden. Hij had slechts bij de zeven en dertig sterren, [12]die de zeven en dertig Vereenigde Staten vertegenwoordigden een acht en dertigste gevoegd, de ster van “Staat Lincoln,” want hij beschouwde zijn eiland als reeds aan de groote republiek gehecht.
“En het is het van harte, zoo het dit nog niet feitelijk is.”
De vlag werd intusschen voor het middelste raam van het Rotshuis geplant en de kolonisten begroetten haar met een driedubbel hoezee.
Het koude jaargetijde zou spoedig achter den rug zijn en het scheen dat deze tweede winter voorbij zou gaan zonder gewichtige gebeurtenis, toen in den nacht van 11 Augustus de bergvlakte door een algeheele verwoesting bedreigd werd.
Na een drukken dag sliepen de kolonisten gerust, toen zij tegen vier uur in den morgen plotseling door het blaffen van Top gewekt werden.
Deze keer blafte de hond niet bij de opening van den put, maar op den drempel van de deur, waartegen hij opsprong als wilde hij haar openstooten. Ook Jup uitte schelle kreten.
“Wat is er, Top!” riep Nab, die het eerste wakker werd.
Maar de hond blafte nog harder.
“Wat is er dan?” vroeg Cyrus Smith.
En allen snelden in haast gekleed naar de vensters van hun kamer, die zij openden.
Voor zich hadden zij een dikke laag sneeuw, nauwelijks zichtbaar in dezen stikdonkeren nacht. De kolonisten zagen niets, maar zij hoorden een zonderling gehuil in de duisternis. Blijkbaar waren er een groot aantal dieren aan de kust, die men nu niet zien kon.
“Wat is dat?” riep Pencroff uit.
“Wolven, jaguars of apen!” antwoordde Nab.
“Te drommel! Maar zij kunnen toch niet op de bergvlakte komen!” zeide de correspondent.
“En ons gevogelte,” riep Harbert, “en onze planten?...”
“Hoe zijn zij daar dan gekomen?” vroeg Pencroff.
“Zij zullen over de brug zijn gegaan,” antwoordde de ingenieur, “die een van ons waarschijnlijk vergeten heeft op te halen.”
“’t Is waar ook,” riep Spilett uit, “ik herinner mij haar open gelaten te hebben.”
“Dat is een mooie trek, dien gij ons daar gespeeld hebt, mijnheer Spilett!” zeide de zeeman.
“Wat gebeurd is, is gebeurd,” antwoordde Cyrus Smith. “Laten wij liever nagaan wat ons te doen staat.”
Dit waren de vragen en antwoorden die tusschen Cyrus Smith en zijn lotgenooten gewisseld werden. Het was zeker, dat de dieren over de brug gekomen waren en dat zij, door den linkeroever van de Mercy te houden, bij de bergvlakte konden komen. Men moest hun dus den pas afsnijden en des noods ze aanvallen.
“Maar wat zijn het voor dieren?” werd ten tweede male gevraagd, toen zich nogmaals dat vreemde geluid deed hooren.
Comments (0)